Wanneer iemand zijn of haar financiële verplichtingen niet (tijdig) kan nakomen, mag een schuldeiser met dwang incasseren. Dat geldt ook voor overheidsschuldeisers. Daartoe heeft de overheid bijzondere incassobevoegdheden. Als preferente schuldeiser krijgt zij bovendien haar vorderingen voldaan voor de concurrente schuldeisers. Maar wat zijn de effecten eigenlijk van die bevoegdheden en overheidspreferenties? Berenschot onderzocht dit in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Sociale(re) incasso
Wij deden al eerder opdrachten op het terrein van de schuldhulpverlening. Mede op basis daarvan selecteerde VWS ons in een aanbesteding om dit onderzoek uit te voeren. Het vond plaats tegen de achtergrond van de maatschappelijke discussie over een socialere rijksincasso in relatie tot de aanhoudende problematiek van huishoudens in problematische schuldsituaties. Directe aanleiding voor het onderzoek was de motie van Kamerleden Kerstens en Yücel (2016) in reactie op het rapport ‘Een Onbemind Probleem’. Dit legde bloot dat er meer coördinatie nodig is vanuit het Rijk op de omgang met schulden bij Rijksoverheidsorganisaties om te komen tot een sociale(re) incasso. Rekening houden met de menselijke maat kan leiden tot minder schulden en sociale uitsluiting. Dit op basis van een onderzoeksvoorstel dat we op basis van eerdere opdrachten op het terrein van de schuldhulpverlening hadden opgesteld.
Het speelveld in kaart
Maar welke gevolgen hebben bijzondere incassobevoegdheden dan voor betrokkenen: schuldenaren, schuldhulpverleners, schuldeisers en de overheid zelf? In onze analyse keken wij daarnaast naar de voorrang die de overheid met haar vorderingen heeft op andere schuldeisers: de overheidspreferenties. Bij de overheid gaat het dan om organisaties als de Belastingdienst, Dienst Uitvoering Onderwijs en Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
Om een goed beeld te krijgen, gingen onze adviseurs, naast een bureaustudie, uitgebreid in gesprek met wetenschappers en experts op het gebied van de schuldenproblematiek en incasso, met overheidsschuldeisers en andere spelers uit het veld. Via een online enquête haalden we ervaringen op bij een drietal brancheorganisaties. In ronde tafelbijeenkomsten verdiepten en toetsten we de opgedane inzichten over de effecten van de overheidsbevoegdheden en -preferenties. Ter afronding organiseerden we twee validatiebijeenkomsten.
In ons eindrapport komen alle inzichten samen. Daar bieden we beleidsmakers en betrokkenen aanknopingspunten voor het zetten van vervolgstappen om hun beleid te verbeteren.
Gewenste en ongewenste effecten bevoegdheden
Uit ons onderzoek blijkt dat de bijzondere incassobevoegdheden en overheidspreferenties verschillende effecten hebben op de verschillende betrokkenen. Sommigen gewenst, andere ongewenst. Zo heeft de inzet van bijzondere incassobevoegdheden een preventieve werking. Het maakt dat een brede groep burgers zorgt dat ze op tijd hun betalingen doen. Een andere groep gaat door de daadwerkelijke inzet van bijzondere incasso alsnog tot betaling over. Dit betreft een relatief kleine groep huishoudens die in staat is om te betalen. Verder leiden de bijzondere incassobevoegdheden voor de overheid tot een hoger incassorendement.
Daar staat tegenover dat de problemen juist verergeren voor schuldenaren die eigenlijk niet kunnen betalen, wanneer bijzondere incasso wordt ingezet. Dit speelt vooral bij huishoudens met problematische schulden. De bijzondere incasso doorkruist bij hen andere lopende betalingsverplichtingen. Deze mensen kunnen in veel gevallen niet meer voorzien in hun eigen levensonderhoud, met ernstige problemen en maatschappelijke kosten tot gevolg. Hierbij wel de kanttekening dat die kosten zeker niet alleen voortvloeien uit de bijzondere incassobevoegdheden en overheidspreferenties. Tenslotte heeft de overheid een veel betere verhaalpositie ten opzichte van private schuldeisers. Zij trekken daardoor vaker aan het kortste eind.
Weging van de effecten
Kijken we vanuit het perspectief van schuldenaren naar de effecten van bijzondere incassobevoegdheden, dan roept dit de vraag op hoe de gewenste effecten (baten) zich verhouden tot de ongewenste effecten (lasten). Die vraag heeft een kwantitatief aspect (omvang van de effecten) en een kwalitatief aspect (weging van de effecten). Ten aanzien van het kwantitatieve aspect stellen we vast dat het, binnen de kaders van ons onderzoek, mogelijk is om de effecten op onderdelen te kwantificeren, maar dat dit niet volledig mogelijk is. Voor de gewenste effecten geldt dat we kunnen vaststellen dat die, als het gaat om de schuldenaren, gelden voor een kleine groep met een geschatte omvang van ongeveer 25.000 – 50.000 huishoudens. Het preventieve effect is daarin niet meegenomen, omdat dat moeilijk is te kwantificeren. Voor de ongewenste effecten geldt dat die van toepassing zijn voor een groep schuldenaren met een geschatte omvang van ongeveer 450.000 – 475.000 huishoudens.
De weging van de gewenste en ongewenste effecten van bijzondere incassobevoegdheden voor de overheid is tot slot vooral een politiek vraagstuk. Wij laten ons daar niet over uit. Wel is duidelijk dat de kernvraag is hoe de samenleving om wil gaan met financiële verplichtingen van burgers en prikkels om hen aan te zetten tot het nakomen van hun financiële verplichtingen. Hier bestaan (politiek) verschillende opvattingen over. Dat varieert van de opvatting dat mensen altijd zelf verantwoordelijk zijn tot de opvatting dat mensen altijd een perspectief moeten hebben op een schuldenvrije toekomst.