De Wet versterking bestuurskracht (Wvb) is vanaf 1 januari 2017 van kracht, deze heeft als doel het faciliteren en stimuleren van een goede bestuurscultuur. Op verzoek van OCW evalueerde Berenschot de Wvb, met specifieke aandacht voor succesfactoren van een goede medezeggenschap in het hoger onderwijs.
In de loop der jaren heeft het stelsel in het hoger onderwijs grote veranderingen ondergaan. Deels ingegeven door wetgeving – de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW, 1997) en de Wet versterking bestuurskracht (Wvb, 2017) – , codes van goed bestuur en onderzoeksrapporten naar aanleiding van incidenten. Daarnaast zijn de veranderingen het gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de sterke toename van het aantal hbo- en wo-studenten en de toegenomen werkdruk voor medewerkers. In wetgeving en codes wordt het belang van een goede medezeggenschap benoemd en zijn er daarvoor bepalingen in opgenomen. De Tweede Kamer heeft gevraagd de Wvb te evalueren, het Ministerie van OCW wilde, naast de evaluatie op zich, ook weten wat succesfactoren zijn van een goede medezeggenschap. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de beoogde effecten zich overal hebben voorgedaan, maar dat op onderdelen nog wel verbetering nodig is.
Door het Ministerie van OCW is Berenschot gevraagd dit onderzoek uit te voeren, vanwege onze ervaring met evaluatieonderzoeken en onze kennis van het hoger onderwijs en medezeggenschap.
Wet- en regelgeving versus praktijk
Medezeggenschap is enerzijds vastgelegd in wet- en regelgeving, anderzijds is de wijze waarop er in instellingen wordt gewerkt bepalend voor de uitvoering van deze wet- en regelgeving.
Daarom kozen wij voor een brede onderzoeksopzet met verschillende methoden (interviews, vragenlijsten, groepsgesprekken) om juist ook de werkwijzen en effectiviteit te onderzoeken. We spraken als eerste alle koepel- en belangenorganisaties in het hoger onderwijs. Vervolgens hebben we een digitale enquête uitgezet onder 534 respondenten van hogescholen en 411 respondenten van universiteiten. Deze respondenten vertegenwoordigden alle geledingen en niveaus van de medezeggenschap (personeels- en studentengeledingen centraal, decentraal en opleidingscommissies) en verschillende niveaus bestuurders/directeuren (voorzitters CvB, decanen, opleidingsdirecteuren), waarmee we de zeggenschap en medezeggenschap volledig hebben betrokken.
We hadden vervolgens met leden van medezeggenschap en bestuurders verdiepende gesprekken gevoerd op basis van de onderzoeksresultaten in de enquête, om een beter beeld te krijgen van de uitwerking van de Wvb in de praktijk. In deze gesprekken hebben we de resultaten verder kunnen duiden aan de hand van praktijkervaringen en voorbeelden. We spraken met 26 respondenten in zeven groepsgesprekken samengevoegd per type geledingen, en met 22 respondenten in acht groepsgesprekken per type instelling.
Het gaat goed met de medezeggenschap in het hoger onderwijs
Medezeggenschap is in alle hoger onderwijsinstellingen op de verschillende niveaus (centraal, decentraal en opleiding) ingericht, conform de wettelijke bepalingen. Vrijwel overal zijn opleidingscommissies ingesteld. De relatie tussen de medezeggenschap en haar gesprekspartner, de bestuurder, is gemiddeld genomen goed. Bestuurders staan in de regel open voor het overleg met, en de inbreng van de medezeggenschap, en doen actief hun best hieraan bij te dragen door het faciliteren van de medezeggenschap, het tijdig en volledig aanleveren van informatie, en het voldoende tijd inruimen voor overleg. De medezeggenschapscultuur in hoger onderwijsinstellingen wordt in het algemeen als goed gewaardeerd, met wel op onderdelen een aantal verbeterpunten.
De belangrijkste conclusies waren:
1. De medezeggenschapscultuur binnen hoger onderwijsinstellingen krijgt gemiddeld genomen een ruime voldoende, en is gebaat bij een goede afstemming en het onderhouden van een intern netwerk.
De medezeggenschapscultuur wordt als ruim voldoende beoordeeld, dit is vergelijkbaar over de verschillende medezeggenschapsniveaus. Het blijkt dat medezeggenschapsraden op de verschillende niveaus (op CvB-niveau, op faculteits- of domeinniveau en decentraal opleidingsniveau) beperkt bekend zijn met elkaars medezeggenschapscultuur. Dit komt mede doordat er weinig afstemming bestaat tussen de verschillende medezeggenschapsniveaus.
2. De verdeling van taken en bevoegdheden in de wet is niet altijd duidelijk en kan leiden tot verschillen in interpretatie.
De wettelijke taken en bevoegdheden zijn bij een krappe meerderheid van de respondenten bekend; met name studentleden van opleidingscommissies zijn hier minder bekend mee. Uit de interviews blijkt dat men in de praktijk wel goed op de hoogte is. Uit de interviews komen wel meerdere voorbeelden naar voren van geschillen over de interpretatie van de wetten en de uitwerking in het medezeggenschapsreglement op instellingsniveau. Dit is regelmatig een indicatie van een moeizamere relatie tussen medezeggenschap en bestuurder.
3. De Wvb lijkt grotendeels in de praktijk te worden toegepast, hoewel er verschillen zijn tussen de medezeggenschapsniveaus in hoeverre dit van toepassing is.
De verschillende onderdelen van de Wvb lijken grotendeels te worden toegepast. Dit zien we terug doordat in het merendeel, maar niet in alle, instellingen onder andere de medezeggenschap wordt betrokken bij het proces van de benoeming van nieuwe leden van de Raad van Toezicht en het College van Bestuur, en doordat raden meestal facilitering krijgen zoals de wet omschrijft. Wel valt op dat dit op centraal niveau het best geregeld is, zij krijgen vaak vaste ambtelijke ondersteuning en op dit niveau is het vaakst sprake van de andere vormen van facilitering, zoals training en vacatiegelden.
4. Continuïteit in de medezeggenschapsorganen is een uitdaging, met name voor studenten. Continuïteit is belangrijk voor een stevige kennisbasis en sterke positie van de medezeggenschapsraad.
Continuïteit in het medezeggenschapswerk blijkt belangrijk voor een goede kennisbasis en goede uitvoering van het raadswerk. Met meer ervaring kun je beter inspelen op zaken die voorliggen en de manier waarop je deze zaken behandelt. Continuïteit in de medezeggenschap blijkt wel een uitdaging te zijn. Het medezeggenschapswerk vraagt veel tijd en energie en krijgt niet altijd de waardering die het verdient. Na één termijn wordt het stokje vaak weer overgedragen.
5. Dankzij de formalisering van opleidingscommissies als formeel medezeggenschapsgremium, nemen zij een sterkere positie in en hebben ze meer invloed, maar er is ruimte voor verbetering.
De opleidingscommissies (OC) als formeel medezeggenschapsgremium hebben een bijdrage geleverd aan de versterking van de medezeggenschapscultuur. Zij nemen sinds de formalisering een sterkere positie in en hebben meer invloed op de onderwerpen waar zij instemmings- of adviesrecht hebben. OC’s hebben voldoende kennis van onderwerpen die spelen als ook van de onderwijs- en examenregeling. De bijdrage die OC’s leveren, wordt op het niveau van de opleiding sterker ervaren dan bijvoorbeeld op centraal of decentraal niveau. Opleidingsdirecteuren en overige medezeggenschapsraden geven regelmatig aan dat de positie van de OC’s is verbeterd, maar dat dit nog wel in ontwikkeling is.
Conclusie
We concluderen dat de medezeggenschapscultuur in hoger onderwijsinstellingen in het algemeen op orde is, hoewel deze op onderdelen nog verder verbeterd kan worden, deze verbeterpunten vormen onderdeel van het rapport. Er wordt vrijwel overal gewerkt volgens de Wvb, niet alleen naar de letter, maar ook naar de geest. De positie van OC’s kan verder verbeterd worden, maar deze beweging is vrijwel overal al in gang gezet. Continuïteit in de medezeggenschap is een aandachtspunt en ook de vaak beperkte animo voor kandidaatstelling. Medezeggenschapsraden kunnen winst behalen door goede onderlinge afstemming waardoor zij zich verder kunnen professionaliseren. Nadat het kader is aangegeven in Wvb, is door de zeggenschap en de medezeggenschap goed invulling gegeven in de eigen regelgeving en de praktijk. Met de invoering van een aantal suggesties die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen, kan de praktijk en ook de werkwijze nog effectiever worden.