De OECD (Organisation for Economic Co-operation and Development) heeft van de Europese Commissie de opdracht gekregen om de consistentie en kosteneffectiviteit te meten van beleidsinstrumenten in de Nederlandse industrie die zich richten op het verduurzamen van de industrie richting 2050.
In dat licht heeft de OECD Berenschot gevraagd de vier grootste industrieën van Nederland in kaart te brengen: de metallurgische, raffinage-, chemische en de voedingsmiddelenindustrie.
Verduurzamingsroutes
Voor deze vier industrieën schetste Berenschot de huidige situatie en de meest voor de hand liggende verduurzamingsroutes, die vervolgens zijn getest bij vertegenwoordigers van de industrie. Een belangrijke uitkomst van deze analyse is dat de verduurzaming van de Nederlandse industrie afhankelijk is van nog niet geheel volwassen technologieën die steun behoeven voor verdere ontwikkeling. Daarnaast neemt het elektriciteitsgebruik in de industrie in alle scenario’s sterk toe, en is er ook in 2050 nog een rol voor CCS (Carbon Capture and Storage) weggelegd. Tot slot concludeert Berenschot dat voor een groot deel van de CO2-reductie nieuwe infrastructuur nodig is. Vervolgens zijn de verduurzamingsroutes door Berenschot geverifieerd in een vergelijkingsstudie met andere bestaande scenario’s. Hoofdconclusie: de verschillen tussen de scenario’s worden veroorzaakt door de manier van modelleren (top-down of bottom-up).
Evenwichtiger aanpak
De opdracht van de OECD hangt samen met haar kritiek op de manier waarop Nederland de energietransitie subsidieert: in projecten die op korte termijn de meeste CO2-reductie opleveren. De subsidie voor technische oplossingen voor de lange termijn die productieprocessen CO2-neutraal kunnen maken – en die ook sterk nodig zijn volgens de analyse van Berenschot – blijft achter. Een evenwichtiger aanpak in de technologieondersteuning is nodig, met meer directe steun aan opkomende technologieën zoals groene waterstof, die ook van groot belang zijn voor een CO2-neutrale industrie.