PPS bij aanleg warmtenetten verlaagt onrendabele top flink | Berenschot nieuws

PPS bij aanleg warmtenetten verlaagt onrendabele top flink

Nieuws
PPS bij aanleg warmtenetten verlaagt onrendabele top flink

Deel dit nieuwsartikel

Datum

01 maart 2022

Leestijd

3 minuten

Publiek-private samenwerking in de aanleg van warmtenetten kan de onrendabele top tot wel 66% naar beneden brengen. De crux is het scheiden van de ontwikkel- en de operationele fase. Dat concluderen Invest-NL en onderzoeksbureau Berenschot in de vandaag verschenen whitepaper ‘Collectieve warmtenetten – meerwaarde van een publiek-private samenwerking (PPS). De (financiële) meerwaarde geïllustreerd aan de hand van een voorbeeldcasus.’

Het nieuwe samenwerkingsmodel voor de ontwikkeling en financiering van grootschalige collectieve warmtenetten laat zien dat de onrendabele top (ORT) van een project – die vaak door middel van een BAK (Bijdrage aansluitkosten) doorgelegd wordt aan de bewoner of via een subsidie bij het Rijk – met 18% tot 66% gereduceerd kan worden. Dus zijn er verschillende variabelen die de hoogte van de ORT kunnen beïnvloeden en waar de projectpartners (en het Rijk) keuzes in moeten maken. In hoeverre deze reducties ook daadwerkelijk optreden, is altijd onzeker, maar het helpt om niet alleen aan de ‘redelijke’ rendementseis te tornen die noodzakelijk is om een gezonde businesscase van de grond te krijgen.

Gemeenschappelijke doelstelling

Kern van de whitepaper is dat het loont voor publiek en privaat om samen op te trekken bij de ontwikkeling en financiering van dit soort complexe en kapitaalintensieve projecten. Uiteraard elk vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid, maar wel vanuit een gemeenschappelijke doelstelling: een aantrekkelijke propositie voor de bewoners en een gezonde businesscase voor potentiële investeerders en warmtebedrijven. Door te kiezen voor een PPS, worden risico’s gedeeld/gemitigeerd en vermindert de complexiteit. Daardoor wordt het behapbaar en durven ook andere financiers in te stappen op termijn.

Fictieve voorbeeldwijk

Gedurende het afgelopen jaar werkte Invest-NL samen met verschillende partners zoals warmtebedrijven en gemeenten aan het nieuwe samenwerkingsmodel. Vervolgens is in samenwerking met Berenschot dit model nader uitgewerkt. Daarbij voerde Berenschot berekeningen uit, door vanuit eigen ervaring een typische fictieve voorbeeldwijk te definiëren, op basis van aannames die zo veel mogelijk in lijn zijn met het Vesta MAIS-model en de rekentool van het ECW voor collectieve warmteprojecten.

Uitvoeren en versnellen van projecten

Het initiatief is tevens een mooie kans voor young professionals die een bijdrage willen leveren aan de klimaatdoelstellingen. Zij worden direct ingezet op projecten en doen ervaring op bij verschillende opdrachtgevers. “Daarnaast doorlopen alle talenten een ontwikkelprogramma op maat. Enerzijds gericht op project- en procesmanagementvaardigheden en anderzijds op persoonlijk leiderschap”, vervolgt Brouwer. “Zo krijgen starters op de arbeidsmarkt een kickstart van hun carrière.”

Uitkomst

In het licht van de recente ontwikkelingen aangaande de tariefdiscussie en leveringszekerheid, kan dit model uitkomst bieden. Juist omdat het uitgaat van een marktconforme warmtenetontwikkeling en financiering, waarbij de rendementen van de publieke partners revolverend ingezet worden om deels de risico’s af te dekken en de ORT te verlagen. Op deze wijze kan de rijksbijdrage doeltreffend worden ingezet en meer kapitaal in de markt gemobiliseerd worden.

Direct baat

“Gemeenten en warmtebedrijven zijn hoe dan ook tot elkaar veroordeeld. De gemeente regisseert de warmtetransitie (Transitievisie Warmte en wijkaanpak), gaat over de publieke ruimte en wordt hier ook op aangesproken door haar bewoners. Het warmtebedrijf beschikt over de kennis en kunde om de warmtenetten te realiseren en heeft soms ook reeds bestaande infrastructuur en/of bronnen”, aldus Rutger Bianchi, senior consultant Energie & Leefomgeving bij Berenschot.

Hij stelt dat in de huidige situatie vooral bekostiging plaatsvindt in de vorm van subsidies. “Het voorgestelde model gaat uit van een samenwerking van risicodragende participatie, waarbij partijen die invloed hebben op de risico’s in de ontwikkelfase gezamenlijk direct baat hebben bij de uitkomsten en alle sturing hieraan kunnen geven. Desalniettemin blijven de governance, financiering en de afspraken hieromtrent complex. Een fonds vanuit het Rijk en/of de provincie kan dus niet alleen een deel van de financiële last dragen, maar ook op dit vlak ervaring opdoen en kennis inbrengen op portfolioniveau.”

Meer weten?

Blijf op de hoogte van onze laatste inzichten

Meld u aan voor onze nieuwsbrief