Vanaf januari 2022 is het (weer) mogelijk om nieuwe verticale scholengemeenschappen (vsg’s) te vormen. Voor deze instellingen is de WEB en WOR van toepassing op de medezeggenschap, ook voor het vo-deel van de vsg. In opdracht van het ministerie van OCW onderzocht Berenschot welke knelpunten er optreden in de medezeggenschap in verticale scholengemeenschappen en welke beleidsopties er zijn om een gemeenschappelijk wettelijk kader voor de medezeggenschap in het vo en mbo te creëren.
Lappendeken
In het Nederlandse onderwijsbestel is een lappendeken van medezeggenschapsregimes ontstaan, waarbij de bevoegdheden verschillen per sector. Ook in de structuur (gescheiden/gezamenlijk) en de positie van de onderscheiden geledingen (leerlingen/studenten, ouders en personeel) bestaan sectorale verschillen. Daarnaast is de geschilbeslechting niet voor alle sectoren uniform geregeld. Ten aanzien van deze vsg’s heeft de wetgever gekozen voor het mbo-medezeggenschapsregime, met als aanvullende verplichting om in bepaalde situaties een ouderraad in te richten.
Knelpunten en alternatieven
Directe aanleiding voor het onderzoek was een motie van Kamerleden Bisschop en Peters, waarin zij verzoeken de mogelijkheden van één gemeenschappelijk wettelijk kader voor het gehele voortgezet onderwijs en het mbo te onderzoeken, dat tegemoetkomt aan de wensen en de onderscheiden posities van de verschillende geledingen. Tevens wenst het ministerie concrete aanbevelingen om de grootste knelpunten weg te nemen die mogelijk ontstaan door de huidige verschillen. Ook vraagt het ministerie Berenschot om breder te onderzoeken of voor de gevonden knelpunten alternatieve oplossingen mogelijk zijn.
Ontwikkelen en checken scenario’s
Genoemde onderzoeksvragen hebben we opgepakt aan de hand van literatuurstudie en gesprekken. Zo hebben we een overzicht opgesteld van de verschillen in rechten/bevoegdheden tussen de onderwijssectoren op grond van een analyse van de verschillende medezeggenschapswetten en toepasselijke cao’s en deze verschillen van een (wets)historische duiding voorzien door een onderzoek naar de wetsgeschiedenis bij de geconstateerde verschillen.
Daarnaast hielden we vijf interviews met onderwijsinstellingen (waaronder twee vsg’s), en interviews met koepelorganisaties (BVMBO, CAOP, Ouders en Onderwijs, Platform Medezeggenschap MBO, Stichting Onderwijsgeschillen, VOO), studentenorganisaties (JOB MBO, LAKS), werkgeversorganisaties (MBO Raad, PO-raad, VO-raad) en bonden (AOb, CNV, FvOv). Tot slot hebben we onze scenario’s voorgelegd aan een juridische expertgroep, die met ons in een expertsessie mee heeft gedacht over de juridische consequenties van de voorgestelde scenario’s. Deze hebben we vervolgens voorgelegd aan betrokkenen in een validatiesessie met de koepels, werkgeversorganisaties en bonden, waarin zij op de haalbaarheid en wenselijkheid van de scenario’s konden reageren.
Hoofdconclusies
Op basis van de input van betrokkenen luiden onze voornaamste conclusies als volgt:
- Er is op dit moment weinig draagvlak voor een vergaande juridische oplossing.
- Vanwege de positie van studenten gaat de voorkeur uit naar gescheiden medezeggenschap in het mbo.
- Knelpunten binnen vsg’s zijn goed op te lossen binnen de instelling.
- Knelpunten in interpretatie en invulling van de wettelijke kaders behoeven geen juridische oplossing.
- Een wetswijziging op korte termijn is niet wenselijk zonder uitgebreide voorbereiding.
Kamerbrief
Op dinsdag 2 maart heeft de minister van OCW, Robbert Dijkgraaf, in een Kamerbrief de uitkomsten van het rapport van Berenschot toegelicht. De minister geeft aan dat het onderzoek een uitgebreid en verhelderend overzicht van de verschillen in positie en rechten van de medezeggenschapsgeledingen in de verschillende onderwijssectoren heeft opgeleverd. In het bijzonder vindt de minister het “waardevol dat de onderzoekers ook zijn ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, wat vaak een verklaring geeft voor de verschillende keuzes die door de wetgever in het verleden zijn gemaakt.”
Over het vervolg geeft de minister aan dat “het kabinet daarom geen verdere stappen zal zetten richting een gemeenschappelijk kader voor medezeggenschap in het funderend onderwijs. De conclusies uit de onderzoeken van Berenschot en de Inspectie geven ook geen aanleiding om tot een stelselwijziging voor het mbo over te gaan. Daarom houdt het kabinet voor het mbo vast aan de systematiek van gescheiden medezeggenschap. Daarbij is er voor de studenten een aparte studentenraad, gescheiden van de ondernemingsraad. Het kabinet zal wel verkennen hoe de grootste knelpunten rond medezeggenschap in vsg’s weggenomen kunnen worden.”