In opdracht van het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat onderzocht Berenschot de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid rond openbaar vervoer en spoor over de periode 2013-2017. Op veel afzonderlijke onderdelen blijken inmiddels deelresultaten geboekt, wel doet Berenschot enkele aanbevelingen om de meetbaarheid van resultaten te verbeteren. “Om de doelmatigheid goed te kunnen vaststellen, is het belangrijk dat doelen specifieker geformuleerd worden en er meer informatie beschikbaar is.”, aldus Ronald van der Mark, onderzoeker bij Berenschot.
Beleidsdoorlichting ov en spoor
Tussen 2013 en 2017 zijn veel inspanningen gepleegd om het spoorbeleid verder vorm te geven. Zo is er een beleidskader geformuleerd, zijn er nieuwe concessies opgesteld met NS over het hoofdrailnet en met ProRail. Verder zijn er diverse programma’s in het leven geroepen, is de sturing vanuit I&W versterkt en is de HSL-Zuid ondergebracht in een NS-concessie en verder geïntegreerd in het hoofdrailnet. “Al deze aspecten hebben bijgedragen aan het leveren van meer capaciteit en kwaliteit, waardoor het spoor voor reizigers en verladers een aantrekkelijke optie kan zijn. Dat heeft geleid tot meer gebruik”, stelt Van der Mark.
Eerder deze week stuurde staatssecretaris Stientje van Veldhoven-van der Meer het rapport over de doorlichting naar de Kamer. In de Kamerbrief stelt zij het belang te onderschrijven van een zorgvuldige verantwoording en navolgbaarheid van het OV en Spoorbeleid voor de verbetering van de doeltreffendheid en doelmatigheid. Over de aanbeveling van Berenschot om duidelijke beleids- en begrotingsdoelstellingen te stellen en hier indicatoren aan te verbinden die meerjarig systematisch gemeten worden, zegt de staatssecretaris: “Ik vind het van belang om de resultaten van mijn beleid goed meetbaar en vergelijkbaar te kunnen maken. Daarom neem ik deze aanbeveling over en zet ik me in om de doelstellingen en indicatoren aan te scherpen.”
Ook neemt Van Veldhoven het advies ter harte om niet enkel geïsoleerd te kijken naar projecten, maar ook naar de netwerkeffecten. “Ik vind het van groot belang om de effecten van projecten goed in beeld te brengen en daarmee ook achteraf te leren van programma’s en projecten. Ik zie de meerwaarde daarvan vooral op netwerkniveau en in het monitoren van de generieke ontwikkeling van de mobiliteit”, aldus de staatssecretaris in de Kamerbrief. Tot slot stelt ze blij te zijn met de door Berenschot geschetste denkrichtingen voor meer effectiviteit en efficiëntie in het spoorsysteem. “Deze denkrichtingen zie ik als interessante perspectieven die van waarde zijn bij de invulling van de toekomstige beleidskaders, zoals het Toekomstbeeld OV.”